Dat ook de kraaiensoorten tot de zangvogels behoren is eigenlijk verbazingwekkend. De klanken die de dieren voortbrengen zijn vaak werkelijk afschuwelijk. Toch hebben kraaien precies hetzelfde strottenhoofd als de andere zangvogels. In Nederland en in onze tuin zie je de zwarte kraai het meest. In Oost-Europa komt de bonte kraai het meest voor. Beide soorten zijn zo nauw verwant, dat men ze ook wel als ondersoorten van één soort beschouwt.
De zwarte kraai was een typische plattelandsvogel, al moeten er enkele hoge bomen zijn om te nestelen. Tegenwoordig treffen we hem ook in parken en stadscentra aan. De zwarte kraai vormt 's winters soms kleine groepjes, maar zwermt nooit zo massaal als de roek. Wel zijn er soms, vooral in de winter, gelegenheidsgroepjes met kraaien, kauwen, roeken en soms eksters te zien, vaak nog aangevuld met kokmeeuwen.
De kraai is een forse vogel, althans voor de zangvogels waartoe hij behoort. Hij wordt zo'n 47 centimeter lang. Hij weegt net iets meer dan een pond. Het is in Nederland een standvogel. Soms zijn er 's winters ook overwinteraars uit noordelijker streken. Mannetjes en vrouwtjes zijn gelijk. Er wordt genesteld vanaf maart in een groot takkennest, vaak hoog in een boom. Het legsel bestaat uit 3 tot 6 eieren. Die worden relatief kort bebroed (18 dagen), waarna de jongen ruim een maand op het nest blijven. Kraaien komen bijna overal voor waar (een enkele) boom staat tot in steden toe. De zwarte kraai leeft in Portugal, Spanje, Frankrijk, Engeland, Denemarken en de Benelux, de Alpenlanden, behalve Italië en grote delen van Duitsland. De bonte kraai woont in delen van Duitsland en ten oosten daarvan, Ierland, Schotland en Italie, alsmede Scandinavië en de Balkan. Beide zijn alleseter die niet bijzonder schuw zijn, maar op respectabele afstand blijft van mensen. Het is één van de intelligentste vogelsoorten.