banier
lijntje lijntje
back
Klein Koolwitje Pieris rapae

Het kleine koolwitje komt over bijna de gehele wereld voor. We vinden hem niet alleen overal waar het klein geaderd witje te vinden is, maar ook in Australië. Hoewel vaak nauwelijks te zien is hij met een spanwijdte tussen de 45 en 50 mm net iets groter dan het klein geaderd witje. De twee soorten lijken bovendien erg veel op elkaar, alleen mist het kleine koolwitje de accenten rond de adering op de onderkant van de vleugels. Die onderkant varieert van een bleek soort geel tot een helder soort witgeel met heel veel zwarte stippeltjes. Het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is gelijk aan dat van het klein geaderd witje: beide seksen hebben een donkere tip aan de bovenkant van de voorvleugel. Daaronder zit één stip bij het mannetje en zitten er twee bij het vrouwtje. Ook bij deze soort zijn de tweede en volgende generaties vaak iets donkerder, maar de verschillen vallen nauwelijks op en zijn lang niet zo sterk als bij het klein geaderd witje.
Samenmet het grote koolwitje behoort het kleine koolwitje tot de echte plaaggeesten van de mens. De soort vormt een ernstige bedreiging in de teelt van kool, radijsjes, mosterdplanten en waterkers. De rupsen zijn er namelijk dol op! Hoewel nog steeds veel gespoten wordt, hanteert men vooral in kassen vaak biologische methodes. Natuurlijke vijanden van de rupsen worden ingezet om ze te bestrijden. Erg succesvol is een Europese sluipwesp uit het Apantheles-geslacht, die ook in de vrije natuur voor een ware slachting onder de rupsen kan zorgen. Maar, zoals het ook hoort in de natuur, sommige rupsen worden niet geparasiteerd, vandaar dat vaak een tweede soort wordt ingezet om het effect van de eerste te versterken. Gelukkig heeft het klein koolwitje nogal wat vijanden: sommige sluipvliegen zetten hun eitjes graag op de poppen af, een paar soorten lieveheersbeestjes eten de rupsen op en ook sommige wantsen en een virus kunnen worden ingezet. Voor velen zal als een verrassing komen dat ook de gewone hooiwagen op de rupsen jaagt.
In de getemperde zones van de wereld, zoals bij ons in de Benelux, produceert het kleine koolwitje drie, ja soms zelfs vier generaties, voordat de poppen in winterrust gaan. De soort heeft bij ons daarom een lange vliegtijd: van half april tot begin oktober. In warmere streken, zoals op de Canarische Eilanden vindt helemaal geen winterrust plaats en worden wel 8 generaties in een jaar afgewerkt. Het popstadium duurt onder gunstige omstandigheden maar kort: al na twee weken kruipt de volwassen vlinder uit de pop. De rupsen zijn groenig met korte haartjes en lijken erg veel op de rupsen van andere witjes. Veel witjes zijn erg aangepast aan het leven in koudere streken en zitten daarom minder vaak te zonnebaden als veel andere vlinderfamilies. Je ziet ze dan ook niet zo heel vaak met de vleugels open en ook bij het bloemenbezoek blijven de vleugels dikwijls dicht. De bovenkant van de vleugel is dan ook vaak niet gemakkelijk te fotograferen. Wel heel gemakkelijk te fotograferen zijn de prachtige blauwe ogen van het insect.