De heggenmus lijkt van boven gezien heel erg op de andere mussensoorten, maar is daarvan beslist geen familie. Dat kun je zien aan het snaveltje. De heggenmus heeft een dun priegelsnaveltje, waar de andere mussensoorten een robuuste snavel hebben die zeer geschikt is om noten te eten. De heggenmus is dan ook een insecteneter, al neemt hij 's winters wel genoegen met zaadjes. De heggenmus staat onder meer bekend om zijn broedgedrag. Het nest bouwt hij op werkelijk de gekste plaatsen, zoals brievenbussen en fietstassen. Het is een rustig vogeltje dat je gemakkelijk over het hoofd ziet.
De heggenmus kan bijna 15 centimeter lang zijn en is daarmee even lang als de huismus. Met 20 gram is hij 10 gram lichter en dat komt door zijn slanke bouw en dunne, spitse snavel. Hoewel van origine trekvogel (hij arriveert in maart en vertrekt pas in oktober) in vele delen van Europa, ontwikkelt hij zich meer en meer tot standvogel, vooral in en nabij steden en dorpen. Mannetje en vrouwtje zijn nagenoeg eender. De heggenmus broedt meestal twee keer per jaar: in april en in juni/juli. Het nest wordt gewoonlijk gebouwd in dicht struikgewas en per keer worden vier tot vijf eieren gelegd, die net geen twee weken worden bebroed. De jongen blijven ongeveer twee weken op het nest. De vogel komt overal voor waar bomen bij elkaar staan: bossen, parken, tuinen, kerkhoven. Als op die plekken geen struikgewas voorhanden is waarin genesteld kan worden, dan neemt de vogel genoegen met de gekste plekken. Zelfs een boerentractor of leeg staande auto kan interessant zijn! Het dier komt in geheel Europa voor, maar in Scandinavie niet in de winter. De heggenmus is in het geheel niet schuw. Door zijn verenkleed echter wel onopvallend. De vogel verschijnt 's winters graag op of onder de voertafel (maar het liefst niet tegelijk met mussen en vinken) en neemt dan kleine zaadjes als hennep- en maanzaad.
Vroeger werd de naam van de vogel geschreven als heggemus. Maar door een spellingswijziging heet het beestje thans heggenmus.